Jelle Attema verhaal over de oorlog


Uit de Klink van 1994 - 11 oktober 1944
Ongeveer 60 Zandvoortse mannen kregen een oproep om voor de Weermacht werkzaamheden te verrichten en daar stonden ze dan op die bewuste dag om 8 uur 's morgens op het Tramplein.

Bol (aardappelboer), Kees v.d. Klauw, Arie en Cor van Duijn, Anton Steen, Siem en Wim v.d. Mije, Koper(Wilson), Koper(Kanze), J. Gieske (caféhouder), Jhr Quarles, Nelis Schweinsbergen, mijn vader en ik (de jongste van de opgeroepene) en nog vele anderen. "Ausweis en schop" meenemen stond er in het "Befehl". Maar ... dat deed ik niet. Piet Vennik, de man van de gaarkeuken zei:" Heb jij geen schop, dan kan je straks sjouwen maar op een schop kan je leunen." Een waar gezegde; dus gauw een schop gehaald.

Stelling Zander
De stoet zette zich in beweging door de duinen richting "stelling Zander", een eind lopen om de Zuid, Nelis Schweinsbergen voorop, hij wist de weg. Karrenvrachten munitie gingen ons voorbij, dat was al weken zo. Het zal er misschien nog wel liggen en je kon er m.i. half Nederland mee opblazen. Plotseling een schreeuw; LIGGEN!!! We buitelden allemaal in de duinen over en door elkaar."Vijandelijke" vliegtuigen? .... We hoorden niets. Allemaal overeind. Wat was er aan de hand? Niets, alleen Nelis moest p... (plassen) Grote hilariteit! De stoet sjokte verder richting 5e paal. Daar aangekomen moesten we ons Ausweis inleveren en onze namen werden afgeroepen. Wat moesten we doen? Een Duitse officier vertelde dit, er moest een anti tankwal en gracht gemaakt worden. Iedereen dacht er het zijne van. Moest dit de vijand tegenhouden? Je kon er als het ware overheen spuwen, de Duitser zag het zelf ook niet zitten maar ... beter in de duinen dan aan het "Ostfront"zal hij zeker gedacht hebben.

Dekbok, Slobeend en de Martelaar
We werden ingedeeld in groepen. Sommigen moesten een berg opwerpen en anderen met lorries zand naar beneden rijden. Ik was bij deze laatste groep.Ongeveer 100 meter rail en daarop 3 lorries. Iedere lorrie had ± 10 man bediening, het feest kon beginnen. Wim v.d. Mije stelde voor iedere lorrie een naam te geven n.l. de Dekbok, de Slobeend en de Martelaar. Prima idee! Je wist waar je aan toe was. Voorts benoemde hij een chef van Weg en Werken, die met een houtje langs de rail moest lopen om te constateren dat alles in orde was. Een Rode Kruis-man voor eventuele ongelukken werd ook aangesteld. Deze laatste kreeg een band om die Wim toevallig in zijn zak had. Iedereen lag blauw van het lachen. Helaas is hier nooit een film van gemaakt, het zou een absolute wereld topper zijn geworden.

Georgiërs
Een lorrie met zand vol scheppen door 10 man duurt hooguit een kwartier maar dat was te snel. Twee lorries in de morgen en twee in de middag was meer dan genoeg vonden Wim en Anton. En zo gebeurde het ook. Wanneer eindelijk een lorrie was voorzien van zand riep de baas:"mannen van de Dekbok aantreden!" en dan stoof de lorrie met een rotgang naar beneden, een remhout was aanwezig want anders vloog de boel in puin. De antitankgracht en wal werden dan ook met een slakkengang opgebouwd. De wal moest worden bedekt met graszoden en deze werden aangevoerd met paard en wagen. De Georgiërs (Russische ex krijgsgevangenen in Duitse dienst) voerden deze zoden aan, maar op een rustige manier, ten hoogste 3 è 4 karretjes per dag. In minder dan 1 uur was alles verwerkt en ging je maar in de duinen liggen of rondhangen. Om 4 uur was het werk gedaan en werd de weg naar huis ingeslagen.

"Was machen Sie da?"
Je moest lopen, bijna geen eten, de hongerwinter was aangebroken. Na een drietal weken verscheen er een hoge Duitse officier die riep: "Was machen Sie da ?" Verder werken bleek niet meer nodig, er werd een ander karwei gezocht. Jammer want je leefde daar met elkaar van de humor en vergat de ellende. We werden ingezet om een stuk duinterrein vlak te maken. Waarom? Niemand die het wist. In de schaftkeet die er stond werd de strategie besproken. We deden heel ingewikkeld doch het stelde niets voor. Op een morgen kwamen we de keet uit en midden in deze "Sahara" lag iemand op zijn knieën, zijn hoofd in het zand. Het was Gieske, onze caféhouder. De tranen liepen langs zijn gezicht van het lachen. Het enige wat hij zei was: "ik geloof dat "Meer en berg" is losgebroken". Ja hoor, dat was ook zo. Eén groep schepte het zand naar links en de andere groep gooide het weer terug naar rechts, zo schiet je lekker op. Onze kroegbaas, die vaak een flesje met geestrijk vocht meenam, riep: "daar moet op gedronken worden". Er was maar één glas en dat ging rond. Het duurde niet lang of velen hadden hem aardig zitten. Ik zal niet schrijven wat voor taal er over de Sahara werd uitgestort, maar er was veel plezier.

Strikken draaien
Het eten werd slechter en daarom besloot ik, in overleg met mijn vader, mijn oude vak te gaan uitoefenen. Gelukkig had ik nog koperdraad en ’s avonds draaide ik strikken, 's Morgens zette ik op weg naar het werk deze uit. Een vermaarde stroper als Kees Koning (Blankebil) kon er nog wat van leren! Menig konijn nam ik mee. De anti tankwal is nooit af gemaakt. Er werd wederom ander werk gezocht. Sleuven graven voor een kabel. Iedere dag 10 meter graven, 80 cm diep. Was je klaar dan mocht je naar huis. Een Feldwebel zette een stokje neer en dan maar spitten. Anton Steen wist raad. De Feldwebel liep wel eens weg en dan verzette Anton voor mij het stokje een eindje terug. Het werkte perfect, ik deed hoogstens drie meter per dag. Mijn levenswerk ligt er nog, in de loop der jaren bloot gestoven.

Er was weer stook voor de kachel
Toen dit karwei plat was moest ik "éénmans gaten " graven. Je had hier palen voor nodig (rondhout), met een handkar haalde ik via een bon 30 palen. Ik veranderde gauw de 3 in een 5 en er werden 50 opgeladen, dus 20 over. Met mijn maat deelden we de twintig palen, er was weer stook voor de kachel, Niet in de kou zitten was ons devies. Het laatste object waar wij naar toe moesten was bij de Oranjekom. Een Duitse soldaat zag ons daar rondhangen. Op een dag zei hij: "Heb je zin in vis?" dat had ik natuurlijk. Ga mee! Een schepnet en twee handgranaten. "Wat moet hiermee gebeuren, vroeg ik. Hij zei niets. Bij de Oranjekom gooide hij de handgranaten in de plomp, een doffe klap, een waterzuil en de vis kwam bovendrijven. Schepnet en klaar was Kees! Hij maakte een fijne visschotel, Duitse kuch erbij en smullen maar. Op 2 mei 1945 hoefden we gelukkig niet meer terug te komen. Het was voorbij.

Op 11 oktober 1994 om 8 uur zal ik op het Raadhuisplein staan en terugdenken aan 11 oktober 1944 en aan allen die dit hebben beleefd. De meesten van hen zijn inmiddels overleden maar vergeten doe ik ze nooit.

Jelle Attema