01-05-2005 Oorlogsherinneringen van Jaap Oud
“Altijd zijn de eerste meidagen voor mij momenten van herinnering en beschouwing. Gedenken vooral en minder vieren. Zo’n feesttype ben ik niet. De oorlog 1940–1945 was voor mij bepalend voor mijn toekomst. Niet in die mate als Joden, zigeuners en anderen hebben ervaren maar zonder die oorlog zou mijn leven zich nooit in het Zaanse hebben afgespeeld. In Zandvoort werd ik geboren. Ik was enig kind van Piet Oud en Marijtje Kerkman.” Dit zijn woorden van Jaap Oud
Onrustig gevoel
Piet Oud had samen met zijn vader een schildersbedrijfje maar een werkgever was hij niet. In hart en ziel was hij een arbeider. Al vroeg was hij lid geworden van de Zandvoortse Reddingsbrigade maar ook speelde hij een rol in de plaatselijke afdelingen van de SDAP, de VARA en de vakbeweging. Hij was een aktief man en zijn vrouw zag hem weinig thuis, maar zij had vrede met dit leven. De Duitsers vielen het land binnen en Piet Oud werd onrustig. Ook vóór de inval kende hij die onrust. Hij dacht er over om te emigreren, naar Zuid Afrika. Hij vertrouwde de zaak niet. Hij dacht aan het bouwen van schuilruimtes voor zijn gezin in de tuin en hij begroef waardevolle zaken van koper in zijn tuin. Lichte vormen van verzet tegen de bezetter vonden al gauw ook in Zandvoort plaats. Later zouden in de drukkerij van Gertenbach de eerste exemplaren van de verzetskrant ‘Het Parool’ worden gedrukt.
Longontsteking
“Het was in de winter van 1941–1942. Een aantal malen waren voor de Duitsers belangrijke bovengrondse telefoonleidingen onklaar gemaakt. Teneinde de leidingen te bewaken, werd een aantal Zandvoorters die op de een of andere wijze bekendheid hadden in het dorp, opgeroepen die bewaking op zich te nemen. Ook mijn vader hoorde daarbij. Die winter groeide uit tot een van de strengste van de eeuw, zo bleek later. Mijn vader was een gezonde man, maar in de hevige kou van de januari-nachten liep hij een zware longontsteking op. En daartegen was in die tijd nog geen kruid gewassen. Hij overleed. Zo verloor ik niet rechtstreeks maar wel indirect door oorlogshandelingen mijn vader.”
Indrukwekkende begrafenis
“Niet spectaculair dus, maar wel voor altijd kind zonder vader, zo heb ik vaak gedacht. Voor mijn moeder was het toen een heel zware tijd. Zij was zelf ook erg ziek en juist in die dagen overleed ook haar schoonvader: mijn opa en naamgenoot. Getuige de gemaakte foto’s en krantenverslagen van die tijd moet mijn vader’s begrafenis een imposante gebeurtenis zijn geweest. Zelf herinner ik me daar niets van. Ik was ondergebracht bij oom Arie en Tante Trijnie Kerkman die toen met hun drie dochters in het badhuis van Zandvoort aan het Tramplein woonden en ook werkten. Dat je daar in die lange gangen en in de wachtkamer goed kon spelen, herinner ik me nog wel.”
Haarlem Noord
“De volgende sliert herinneringen voert me naar Haarlem Noord, naar de Reigerstraat. In het kader van de bouw van de ‘Atlantikwall’, een verdedigingslinie tegen mogelijke Engelse aanvallen vanaf de Noordzee, moesten bijna alle Zandvoorters verhuizen en een deel van de woningen werden gesloopt om plaats te maken voor bunkers. Als je niets zelf regelde werd je verkast naar plaatsen ergens ver in Groningen en daar voelden weinigen wat voor. Ook mijn moeder zocht heil dichterbij. We vonden een plek bij familie in Haarlem Noord. Dat bleek geen succes te zijn, want al na een paar maanden betrokken we twee kamers van een bovenetage van een woning aan de Zandvoortselaan in Heemstede, bij oude buren uit Zandvoort: de familie Schrader. Vanaf dat moment hebben veel gebeurtenissen een beter plaatsje in mijn geheugen gevonden. Momenten van verdriet, maar ook vele andere opvallende gebeurtenissen in het leven van, naar ik denk, een vroeg rijp kind.”
Naschrift: Nadat ik vorig jaar bij de meiherdenking bij het monumentje in de duinen waar Hannie Schaft werd neergeschoten, met de kinderen van de Hannie Schaftschool deze gebeurtenissen had herdacht werd ik opgebeld door Truus Menger, de toenmalige vriendin van Hannie Schaft. Zij vertelde mij dat zij mijn vader, Piet Oud had gekend. Hij bracht voor het verzet documenten door de duinen van Zandvoort naar Haarlem en omgekeerd. Ik denk nu dat mijn vader geen koperwerk in de tuin verstopte, zoals mijn moeder altijd verondersteld had, maar dat in de tuin die documenten een tijdelijk onderdak vonden.
‘Rooie en witte radijs’
“We gingen op bezoek bij familie die uit Zandvoort naar Amsterdam waren verhuisd. Tante Jans en familie en ook tante Trijn met haar gezin woonden in de Vrolikstraat. Waarschijnlijk woonden zij in huizen van verdreven Joodse mensen. Ik vond het een neerslachtige buurt. Toen ik een keer daar wat ronddwaalde zag ik een klein roodharig meisje. Met jeugdige overmoed zei ik: “Zo rooie”. Het antwoord was rap en Mokums en anticiperend op mijn toen blonde kopje met haar: “Zo witte” en meteen klonk daar met schelle stem: “Ik heb rooie en witte radijs en de Moffen die willen naar Parijs”. Ik wist niet hoe gauw ik naar drie hoog achter naar mijn tante moest, want dat leek me in die tijd een wel wat al te uitdagend liedje.”
Controle
“Op een dag liepen mijn moeder en ik door een onderdoorgang van het station Haarlem. Plotseling was er paniek: de gangen werden afgesloten door enkele patrouilles Duitse soldaten. Er was een ‘Ausweiszkontrole’. In haar angst voor het onverwachte en de spanning voor de gecontroleerde mensen, kon mijn moeder in haar tas haar Ausweisz niet vinden. Haar angst sloeg zonder woorden op mij over en ook ik raakte in paniek zonder dat ik goed wist waarom, maar haar bijna dierlijke angst om in problemen te komen was zo voelbaar dat het zo maar op mij oversloeg. Het duurde denk ik niet meer dan enkele minuten voor ze haar Ausweisz wel vond maar dat het een onvergetelijke indruk op mij maakte blijkt nu nog.”
Aalbessen
“We hadden een gezellige woonstee aan de Zandvoortselaan. Mijn moeder had een plek als werkster gevonden bij een Duitse dame, die, zo denk ik achteraf, van twee walletjes at. Zij werkte bij de Reichswehr in Den Haag en had een heel mooie woning aan de Zonnebloemlaan in Aerdenhout. Zij noemde me vaak “strodak”. Ik speelde daar graag in de tuin. Achter de garage stond een mooie aalbessenstruik die dat jaar prachtige trossen bessen gaf. Ik mocht daar zonder problemen van snoepen en deed dat ook tot ik er bijna buikpijn van kreeg. Soms belden er zo maar mensen aan, die kwamen uit de haven van IJmuiden en werden er pakken vis af gegeven. Soms mocht ook mijn moeder daar (ook) wat van meenemen en dat was dan erg lekker als we die gebakken opaten.”
Hout weg
“Maar toch begon de schaarste ook ons wel parten te spelen. Hout voor de kachel moest er verzameld worden. Vlak bij ons huis wisten mijn vriendje Japie Paap en ik wel een bos waar best wat te sprokkelen en te zagen viel. Dat vers gezaagd hout wel een erg lange tijd nodig had om kacheldroog te zijn was ons ontgaan. Japie wist van bij hem thuis een zaag mee te smokkelen en toen gingen wij al zagend en verzamelend het bos door. Uiteindelijk hadden we een aardige berg hout bij elkaar gesleept bij de uitgang van het bos. Tot plotseling een patrouille Duitse soldaten juist ons bospad insloeg. Alsof de duivel ons op de hielen zat stoven we de andere kant op en met een grote omweg bereikten we buiten adem en Japie zonder zaag ons huis. Die dag zagen ze ons niet meer in de buurt van dat bos. Toen we de volgende dag terug gingen om ‘ons’ hout op te halen, hadden anderen kennelijk een gemakkelijke buit gevonden. Van ons middagje zwoegen was niets meer over gebleven en ook de zaag van Japie zijn vader was nergens meer te vinden.”
Radio
“Duitsers, moffen, we waren er bang van. Iedereen moest zijn radio bij hen inleveren, want er werd te veel naar ‘Radio Oranje’ geluisterd. Onze benedenburen luisterden met onze radio en wilden eigenlijk niet dat de radio werd ingeleverd. Ter wille van de goede relatie met de buren, toch onze huisbaas, verstopte mijn moeder de radio in een klerenkast achter een paar dekens en oude schoenen en er werd dus niets ingeleverd. Omdat er te weinig toestellen bij de Duitsers werden binnengebracht, werden er huiszoekingen gehouden. Ook beneden werd er aangebeld en meldden zich twee soldaten. De jongste met een harde stem bleef beneden en een oudere man slofte de trap op naar ons. Desgevraagd hadden wij geen radio in huis. Met lome gebaren baande de man zich een weg door het huis. Ook ik als klein kind wist waar de radio verstopt was en keek met mijn moeder ademloos toe, toen de man de klerenkast inspecteerde. Of hij een vuiltje in zijn oog had of ons geen zware sores wilde bezorgen, dat hebben we nooit geweten. Ik houd het op het laatste, want eigenlijk was de radio helemaal niet goed verstopt. De spanning zakte weg toen hij zwijgend de trap weer afslofte. De volgende dag ging de radio echter wel de deur uit naar iemand die minder kwetsbaar was dan wij.”
Christelijk
“Het was in Heemstede toen ik voor het eerst naar de ‘grote’ school moest. Ik ging naar een Christelijke lagere school, want die was het meest dichtbij en uiteindelijk kwam mijn moeder ook van Christelijke huize, al zal ze er in haar Zandvoortse jaren niet veel meer aan gedaan hebben. De juf die we kregen was een wat oudere grijze dame met een voor mij zo opvallende oogopslag dat ik haar in mijn gedachten onmiddellijk “juf geitoog” noemde, al zal ik voor die tijd wel nimmer een geit in de ogen hebben gekeken. Vooral bij het lezen zal ze weinig last van me hebben gehad. Omdat ik vaak alleen of met mijn moeder thuis was, had ik met moeder’s hulp mezelf de leeskunst eigen gemaakt. Vlak nadat ik voor het eerst naar school ging, haalde en las ik al boekjes uit de bibliotheek van boekhandelaar Plomp aan de Zandvoortselaan. Dus wanneer de andere kinderen hun eerste aap, noot, mies oefeningen deden, mocht ik van ‘geitoog’ voor mezelf gaan lezen en als ik al eens een keer mee moest doen dan raasde ik voor die kinderen door de tekst heen, wat me toch wel wat aanzien bezorgde. Toch was het wel merkbaar dat ik op eenChristelijke school zat, want onopvallend werden De Heer en Jezus Christus evenals de psalmen bij mij binnengevoerd. Natuurlijk was ik, als ik alleen thuis was, wel eens verdrietig; vooral wanneer ik er aan dacht dat andere kinderen wel een vader en een mooi huis hadden en ik niet. Voor mezelf sprak ik dan hierover met Jezus en als het verdriet erg groot was zong ik. ‘De Heer is mijn herder, mij zal niets genaken…….’ Maar voor mijn moeder verborg ik mijn verdriet, want ik wist dat zij het soms ook moeilijk had.”
V2
“De oorlogsomstandigheden werden nijpender en gevaarlijker. Op bezoek bij een oom en tante die in Haarlem woonden, vlak bij ‘Werkspoor’ waar treinwagons stonden en werden gerepareerd, werd juist toen wij er waren een bombardement uitgevoerd. Panisch werden we naar een kelder onder een trap gevoerd, waar we met moeder en tante, een neef en wat nichtjes de zware klappen hoorden waarmee de bommen vlakbij insloegen. Toen na een angstig uur het bombardement voorbij was, trokken we weer gauw naar Heemstede. We zagen wel dat er ook een paar woningen geraakt waren, die stonden in brand en er waren daar ook gewonden gevallen. Vlak bij ons huis was een verkeerd gelanceerde V2 neergestort, een wapen dat de Duitsers afvuurden op de Engelsen. Gelukkig was deze niet ontploft. Het ding moest gedemonteerd worden en daarvoor moest het halve dorp Heemstede worden ontruimd. Alle deuren en ramen moesten openstaan en wij trokken met een paar tasjes met belangrijke eigendommen maar naar de Haarlemse tante. Toen we na een paar uur terug mochten was er gelukkig niets anders gebeurd dan dat de V2 was gedemonteerd, maar spannend was het wel.”
Dolle Dinsdag
“In september 1944, toen bleek voor ons dat de invasie een paar maanden daarvoor was ingezet, waren er tal van geruchten dat de geallieerden Nederland waren binnengevallen, dat de Duitsers zich hadden overgegeven en dat de Canadezen en de Engelsen van Den Haag op weg waren naar Haarlem en door Heemstede moesten komen. Op de kruising van de Zandvoortselaan met de Heerenweg verzamelden zich veel mensen. Ook wij gingen er heen om onze bevrijders toe te juichen. De stemming was wat we nu ‘opgefokt’ zouden noemen. Er werd “Oranje boven” geroepen en er was boe-geroep als er een auto met Duitse soldaten op hoge snelheid de straat doorreed. Plotseling kwam er weer zo’n auto met Duitsers aan. Die reed niet door, maar stopte, de geweren werden gepakt en plotseling klonken er schoten. Mijn moeder pakte me bij de hand en we holden weg. Tussen de huizen was een brede overdekte steeg en daarin vluchtten we met vele tientallen mensen. Via een achterom weggetje bereikten we kort daarna weer ons veilige huis. Ook wij hadden een stukje meegemaakt van wat later Dolle Dinsdag zou gaan heten. De dag dat de geallieerden volgens de geruchtenmachine zouden komen, maar toen nog wegbleven.”
Bevrijding
“Al was mijn moeder handig en kon ze nog wel aan eten voor ons komen, zo langzamerhand werd de nood toch hoger. Met een zuster, tante Ko, trok moeder met wat tassen vol lakens en slopen ‘de noord’ in. Noord Holland dus. Ze probeerden hun goederen te ruilen voor eten maar de boeren daar raakten langzamerhand verzadigd met dat soort spullen. Een succes werd die tocht niet. De nood werd groter en moeder zag alleen nog maar een oplossing door als huishoudster te gaan werken op een plek waar nog wel te eten was. Zij schreef op een advertentie voor een baantje bij een boer in de Wieringermeer maar dat werd niets. En toen stond er een advertentie in de krant waarin een huishoudster gezocht werd bij iemand in Wormer. Daar woonde een nicht van mijn moeder en daar werden referenties ingewonnen. Die waren positief. Na een brief volgde een gesprek met als gevolg dat ik op een winterdag in 1945 achterop de fiets van oom Arie naar Zandweg 2a werd gereden. En daar begon in die winter, bij Henk Prins met zijn zoon Cees, voor ons een nieuw leven. Op de avond van 4 mei van dat jaar werd ik door mijn moeder wakker gemaakt. Zij vertelde me dat er vrede was. Ik kwam mijn bed uit en keek om me heen naar buiten. Maar alles zag er nog net zo uit als de avonden daarvoor. En dus ging ik maar weer naar bed.”
Ondergrondse
“Kort na de bevrijding werd door een groep mannen de grond naast de timmerwerkplaats van Henk Prins opengespit. Er kwamen grote zware rollen, gewikkeld in vetvrij papier, uit de grond. Het bleken assen te zijn van papiermachines van de fabriek van Van Gelder, die daar door de ondergrondse waren weggestopt toen de Duitsers de fabriek leeghaalden. Nog later liet ‘oom Henk’ mij een ruimte zien onder de werkbank achter de bak voor afvalhout. Daarin hadden de leden van de ondergrondse hun wapens bewaard Die wilden ze niet thuis hebben vanwege het gevaar van verraad. Als ze een klus hadden haalden ze de wapens uit de werkplaats waar ze een sleutel van hadden.”
Kleinkinderen
“4 Mei, later en nu, is voor mij een avond van herdenken. Ik luister naar de zang en de muziek en ik erger me aan een rondknorrende bromfietser. Bij de stilte denk ik aan mijn Zandvoortse vader, aan de slachtoffers van het Hitlerregime, aan Anne Frank en haar lotgenoten, aan de kinderen die in al die jaren daarna oorlogsslachtoffer werden. Als daarna het Wilhelmus wordt gespeeld kan ik de eerste regels niet meezingen omdat ik ieder jaar weer brokken in mijn keel en tranen in mijn ogen heb. Sommige oorlogsslachtoffers zongen dit lied vlak voor hun fusillade en sommigen zongen ook wel ‘De Internationale’. Maar dan verman ik me en de laatste jaren kijk ik dan naar mijn kleinkinderen Elserieke en nu ook Pieter Jaap die met hun ouders naar de herdenking in Wormer komen. En dan zing/zeg ik de laatste zinnen van het Wilhelmus mee. Trots op hen en blij dat ik nog kan genieten van hun vrijheid, blij ook dat hun moeder en hun vader hen bijbrengen dat 4 mei een avond is die nooit vergeten mag worden. En ik hoop dat als ze straks hun eigen keuzes kunnen maken die avond ook voor hen bijzonder zal blijven. Al was het alleen maar om die band nog even te hebben met hun overgrootvader die zij nooit en de vader die ik maar even heb gekend.”
Jaap Oud